‘Mag ik een foto van u maken?’ ‘Ja hoor.’ Niet dat we elkaars taal spraken, maar ik bedenk graag dat we elkaar begrepen. Veel tijd om scherp te stellen kreeg ik niet. Voor ik er erg in had vervolgde hij zijn weg en loste hij weer op in het landschap. Ik realiseerde me dat hij op blote voeten liep.
Thuis hangt zijn gezicht aan de muur. De Lapjesman. Bijna dagelijks kijk ik in zijn mahonie-bruine ogen en vraag me af waar hij nu is, wat hij doet, wie hij is.
Hij kijkt niet terug. Net als toen ben ik niet meer dan een nederige onderdaan, een vogel die voorbij vliegt, een levende steen in het landschap. Hij is the Lord of the land.
Ethiopië, 2010